Een groter compliment voor een aankomend componist van zeventien (!) jaar in 1895 is nauwelijks voorstelbaar. Brahms zei van Ernö Dohnányi’s Eerste piano kwintet in c klein, opus 1: ik had 't zelf niet beter kunnen schrijven. Het is inderdaad een buitengewoon geïnspireerd en doorwrocht werk voor een opus 1 van zo'n jonge componist. Er is hoorbare invloed van Schumann—met in het Scherzo zelfs een echo van het lied 'Du bist wie eine Blume'—elders doet het denken aan Schumanns pianokwartet. Maar dit is geen epigonisme, het is een oorspronkelijk werk van een componist in de heersende stijl van de tijd. Het Tweede pianokwintet in Es klein, opus 26 uit 1914 is muzikaal nog rijker en vernuftiger van constructie, een absoluut meesterwerk in de kamermuziekliteratuur. In het Tweede strijkkwartet, opus 15 uit 1906, hier geplaatst tussen de twee werken met piano, experimenteert Dohnányi met het aantal delen, hier drie, en met het karakter van elk deel; zo heeft het tweede deel de vorm van een scherzo met een koraal op de plek van het Trio. Ook het slotdeel heeft zo z'n verrassingen, zo worden in het coda alle thema's van de drie delen geciteerd. De uitvoeringen door het Takács Quartet onderscheiden zich door perfectie in muzikaal en technisch opzicht en Marc André Hamelin is een gelijkwaardige partner aan de piano.